Área de identidad
Código de referencia
Título
Fecha(s)
- 1668-1797 (Creación)
Nivel de descripción
Fondo
Volumen y soporte
6 nummers
Área de contexto
Nombre del productor
Historia administrativa
Institución archivística
Historia archivística
Hun naam is gegroeid uit het middeleeuwse werkwoord “praedicare” of “zij die prediken”.
Als volgelingen van de heilige Dominicus (1), die voor hen de regel van Sint-Augustinus had uitgekozen, kregen zij ook de naam Dominicanen. Hetgeen volgens andere mensen zou afgeleid zijn van “domini canes” of “honden van de heer”.
Ook worden ze dikwijls Jacobijnen genoemd, naar het bekende gastenkwartier en de kapel in de Parijse Rue Saint-Jacques. Toen echter Franse opstandelingen tijdens de Franse Revolutie zich ook “Jacobijnen” noemden, werd deze naam door de paters en zusters niet meer gebruikt. Die Franse opstandelingen hadden op hun beurt hun naam gekregen omdat ze vergaderden in een Dominicanenklooster.
In deze bijdrage zullen we de benaming “dominicanen” gebruiken, omdat dit de meest voorkomende benaming is in Vlaanderen. In Tongeren werden beide termen gebruikt, hoewel vanaf de achttiende eeuw voornamelijk de term “predikheren” voorkomt.
In Tongeren waren al lang voor er een klooster was de dominicanen uit Maastricht en Luik gekend voor hun termijnpredikaties. Reeds sedert 1286 hadden ze hier een “statio”, dat wil zeggen dat ze er regelmatig kwamen prediken in de kerken gedurende de Advent en de Vasten. Gedurende hun predikatie verbleven ze in een termijnhuis, omdat het klooster waartoe ze behoorden te verafgelegen was.
In 1633 kreeg de prior van het klooster van Brussel van het Provinciale Kapittel van Valenciennes de opdracht een vicariaat (2) te Tongeren te beginnen en er met de middelen en hulp van het klooster van Maastricht een huis te kopen.
De syndicus van het klooster van Maastricht kocht op 20 februari 1634 het huis van advocaat Jan Vaes, oud-schepen van Tongeren, als refugie en verblijfplaats van de termijnpaters. Tongeren bood hun op dat ogenblik een veilige schuilplaats. De stad Maastricht was immers in 1632 in handen gevallen van de “stedendwinger” Frederik-Hendrik van Holland. Deze was protestants gezind en belaagde de katholieke instellingen. Uit vrees niet meer veilig te zijn in hun klooster, zochten ze hun toevlucht in het prinsbisdom Luik.
In Tongeren kwam er echter verzet vanwege de stad en de Twaalf Ambachten tegen de bouw van een nieuw klooster en het duurde nog tot 15 april 1643 alvorens de burgemeesters en de raad hun goedkeuring wilden geven. De goedkeuring van prins-bisschop Ferdinand van Beieren volgde op 24 juni 1643 met als reden dat de paters sinds lange tijd een “statio” of “termijn” hadden in Tongeren. Ze mochten echter niet bedelen tenzij op de dagen van de termijnen van de Advent en Vasten, zoals altijd al was toegestaan.
Ze mochten ook niet (en ze beloofden het) de paters Jezuïeten en andere kloosterlingen benadelen en ze moesten de werking van de Broederschap van de Heilige Rozenkrans (3 en 4) bevorderen.
Nadat reeds in 1643, met goedkeuring van de stadsmagistraat, twee paters het aangekochte pand kwamen bewonen, werd het huis op 18 september 1644 een “vicariaat”. Het was de aanzet voor een groot eigendom, dat zich zou uitstrekken tussen de Predikheren-, Kielen- en Moerenstraat. Het besloeg een oppervlakte van vijf bunders (tussen de vier en vijf hectare) in het centrum van de stad.
De eerste vicaris, pater Hechtermans, liet onmiddellijk een voorlopige kapel bouwen (1644) en het daaropvolgende jaar begon hij aan het klooster een noordelijke vleugel bij te bouwen, gelegen langs de Predikherenstraat.
In 1663 liet vicaris Godfried Soors er een tweede pand aan toevoegen, zijnde de refter, slaapzaal, … (oostvleugel aan de kant van de Moerenstraat).
De derde vleugel kwam er dankzij een schenking van 1.800 florijnen door begijn Angelina Creusen met als verplichting “iedere dinsdag een mis op te dragen ter ere van Sint-Dominicus”.
Voor het bekostigen van de vierde pandgang en bibliotheek werd weer een begijn, Elisabeth Jaspers, bereid gevonden financiële hulp te verlenen.
Nadat in 1685 er nog een brouwerij bijkwam, werd het geheel in 1690 met een muur van de buitenwereld afgesloten.
In het jaar 1667 besliste de pater Magister-Generaal van de orde samen met de Provinciaal van de Nederduitse Provincie om het Tongerse vicariaat, sinds 24 jaar onder gezag van het klooster van Maastricht, tot klooster te verheffen.
Dit werd toegestaan mits te voldoen aan een zevental voorwaarden. Onder andere mochten in het klooster te Tongeren ten hoogste acht priesters en vier lekenbroeders vertoeven. Ook moest het een klooster van strenge observatie zijn.
Aan hoeveel van deze voorwaarden werd voldaan is niet bekend, maar in ieder geval werd het vicariaat een klooster.
Nog niet zolang tot klooster verheven, deden er zich al in 1668 heel wat moeilijkheden voor en tussen 1671 en 1677 kregen de dominicanen af te rekenen met invallen, bezettingen, verwoestingen en plunderingen door de Franse troepen van Lodewijk XIV. Ook de Grote Brand van Tongeren in 1677 liet het klooster niet volledig gespaard.
Op 19 september 1677 werd het klooster zelfs bestormd door Franse troepen. Het Heilig Sacrament werd onteerd, kazuifels en ornamenten werden vernield. Het verlies werd op 800 gulden geschat.
Nadat door de oorlogsgebeurtenissen de verdere uitbreiding werd vertraagd, werden vanaf 1680 de bouwwerkzaamheden terug hervat. De vrijgekomen gronden, waar voordien vier huizen hadden gestaan die eigendom waren van het klooster en die waren opgegaan in de vlammenzee van 1677, werden bij de tuinen van het klooster aangesloten.
Alle priors vanaf 1676 tot 1714 dachten aan uitbreiding. De grootste werken begonnen echter onder prior Willem Nypels, namelijk het bouwen van de kerk waarvan de fundering werd gelegd in 1714. Hij botste niettemin op heel wat tegenkantingen. Oude grieven kwamen boven, zoals : was er ooit wel toelating gegeven voor het bouwen van een klooster? Waren er niet teveel kloosterlingen in de stad? Enzovoort…
De dominicanen haalden er zelfs de aartsbisschop van Keulen bij om hun gelijk te krijgen. Na schriftelijke toestemming van deze laatste, werd de eerste steen van de kerk gelegd op 18 oktober 1714. De bouw ervan, met talrijke onderbrekingen, zou nog dertig jaar aanslepen. Het was zelfs wachten tot 21 mei 1770 alvorens de kerk werd ingewijd!
Nadien werden het ook nog zware jaren voor het klooster. Zo werd in 1746 het klooster bezet door Franse troepen, enkel in de refter mochten de paters nog komen.
In de zomer van 1747 (Slag bij Lafelt) werden de gewonden ondergebracht in het klooster, zelfs tot in de cellen van de paters die buiten het klooster moesten gaan logeren. Het jaar nadien, bij het beleg van Maastricht, gebeurde hetzelfde weer opnieuw.
Door de anti-clericale wetten van “keizer-koster” Jozef II van Oostenrijk, kregen de kloosters het moeilijk.
Bij decreten van 1771-1772 was het verboden nog novicen aan te nemen, zodat we tussen november 1771 en december 1776 geen enkele professie hadden in het dominicanenklooster te Tongeren.
Na de periode van keizers Jozef II en Leopold II, kwamen de Fransen (na de Franse Revolutie) geregeld onze streken bezetten, onderbroken door de bezettingen door Pruisen, Oostenrijkers, enzovoort. Hierbij werd het klooster voor alles en nog wat gebruikt (onder andere als magazijn) en opnieuw mochten de paters enkel nog maar in hun refter komen.
In februari 1793 werd van het klooster een inventaris opgemaakt van alle goud, zilverwerken en ornamenten. Dankzij een tussenkomst van de stadsmagistraat kwam er van een opvordering, voorlopig toch, niets terecht.
Door de wet van 1 september 1796 werden bij ons alle kloosters afgeschaft en verkocht als “nationaal goed”. Dankzij waardebons was het mogelijk een deel van de goederen terug te kopen, maar dit werd in Tongeren niet gedaan. Nieuwe eigenaar van het grootste deel van het klooster en de kerk werd Louis Zezimbrouck die het pand in 1805 verhuurde aan stoffenfabrikant Charles Dumonceau uit Brussel. Later werden grote delen ervan verkocht aan rentenier Jean Lambert Coune uit Tongeren.
Volgens een ooggetuigeverslag uit die tijd zouden de kloosterlingen de waardebons echter wel aanvaard hebben, maar hebben ze die gebruikt voor de terugkoop van het klooster van Kolen (te Kerniel, Borgloon) ten voordele van de Kruisheren.
Pogingen om de kerk te redden, mislukten ook. Een tijdje werd ze nog als opslagplaats gebruikt, maar Louis Zezimbrouck liet ze in 1799 afbreken. Tot in de twintigste eeuw bleven stukken ervan nog zichtbaar.
Erger werd het toen de eed van trouw aan het Franse regime moest worden afgelegd. Degenen die weigerden, mochten hun priesterambt niet meer uitoefenen en werden bedreigd met deportatie. Op de deportatielijst kwamen heel wat paters voor, maar er werd geen bewijs gevonden of ze inderdaad gevangen werden gezet.
Enkele paters vinden we later terug als parochiepastoor of kapelaan van Kerniel, Kuttekoven en Sint-Gillis.
Vandaag de dag resten nog enkele huizen van het oude klooster op de hoek van de Predikherenstraat en de Kielenstraat.
De kerk van Zepperen bewaart nog een schilderij van de Heilige Rosa van Lima (geschilderd in 1766 door pater Habricx), afkomstig van het Tongerse klooster. Ook het oude altaar daar was afkomstig van Tongeren.
Een kruisbeeld, bewaard in het stedelijk depot, werd geschonken pater van der Meer uit Tongeren, in 1670 ingetreden en sinds 1709 prior van het klooster.
Het zeventiende-eeuwse beeld van de Heilige Dominicus, vroeger tentoongesteld in het stadsmuseum en nu bewaard in het stedelijk depot, is vermoedelijk ook afkomstig uit het Dominicanenklooster.
BAILLIEN, D. Tongeren, …, Hasselt, 1995, p.
BOGAERTS, A.M. Historische beschrijvinghe der cloosters van het order van de H. Dominicus geschreven in ’t jaer 1715 door Pater Bernardus de Jonghe, Predikheer, in : Bouwstoffen voor de geschiedenis der Dominicanen in de Nederlanden, I, Brussel, 1965, p. 71-85.
DE JONGHE, B. Belgium Dominicanum, Brussel, 1713.
DE PUE, J.P. Het Oud-Dominicanenklooster te Tongeren (1634-1796), Gent, 1985.
HELSEN, J. Een begijnhof, een gasthuis en vele kloosters, in : 2000 jaar Tongeren, Hasselt, 1988, p. 108-110.
PAQUAY, J. Opkomst, bloei en ondergang van ’t klooster der Predikheeren te Tongeren (1634-1796), in : Limburg, 7, 1926, p. 197-202, 230-235 en 268-272.